Coöperatieve leerstrategieën

Dr. Spencer Kagan ontwikkelde een coöperatieve aanpak voor lesgeven en klassenmanagement waarbij het werken met structuren centraal staat. Dit laat leerlingen doen waaraan ze behoefte hebben - praten, samenwerken, bewegen - in het teken van de leerstof. De interactie staat centraal bij coöperatief leren; het versterkt het leerproces en creëert betrokkenheid, bij zowel leerling als leraar.

In zijn boek vind je 59 van deze coöperatieve werkvormen. Het zijn didactische structuren: de werkwijze/structuur staat vast, maar de inhoud niet. Die voeg je zelf toe. Dit betekent dat je deze structuren kunt inzetten in iedere groep en voor elke les.


Didactische structuren (=werkvormen)

Tweegesprek op tijd

Tweetallen wisselen elkaar af met vertellen en luisteren in een afgesproken tijd. 

  1. De leraar stelt een vraag en geeft denktijd. Hij geeft aan hoeveel spreektijd de leerlingen krijgen.
  2. Leerling A vertelt, Leerling B luistert zonder te onderbreken.
  3. Leerling B reageert.
  4. De leerlingen wisselen van rol.

Voordelen van Tweegesprek op tijd:

  • Leerlingen leren actief luisteren.
  • Leerlingen leren hun ideeën uitleggen.
  • Leerlingen leren elkaars ideeën waarderen.
  • Leerlingen oefenen afwisselend luisteren en praten.

Deze structuur kent varianten, zoals: Tweetal interview op tijd, Deel & wissel.  

Genummerde hoofden 

  1.  De leerlingen zitten in teams van vier op een genummerde plaats.
  2. De leraar stelt een vraag en geeft denktijd.
  3. De leerlingen schrijven hun antwoord op.
  4. Daarna steken ze hun koppen bij elkaar en formuleren ze een eenduidig antwoord.
  5. De leraar noemt een plaatsnummer. Alle leerlingen met dat plaatsnummer geven het antwoord.

Voordelen van Genummerde hoofden: 

  • Leerlingen krijgen de lesstof onder de knie.
  • Leerlingen leren elkaar coachen en begeleiden.
  • Leerlingen zijn betrokken door het spelelement.
  • Leerlingen zijn individueel verantwoordelijk voor hun antwoord.
  • Leerlingen vormen een team en steunen en coachen elkaar.

Tweetal coach

De partners lossen om de beurt een probleem op met hulp van de ander.  

  1. Partner A lost het eerste probleem op. Partner B kijkt toe en luister, controleert en coacht waar nodig. 
  2. Partner B lost het volgende probleem. Partner A kijkt toe en luister, controleert en coacht waar nodig.
  3. De partners gaan zo door en lossen een reeks problemen op. 

Deze werkvorm kan gebruikt worden met opgaven uit een werkblad, mondelinge opgaven en met visueel ruimtelijk materiaal. 

Variant: tweetal check: na het oplossen van twee problemen controleren de tweetallen hun antwoorden met een ander tweetal. 

Voordelen: 

  • Leerlingen leren elkaar coachen en begeleiden.
  • Leerlingen oefenen afwisselend luisteren en praten.

Mix-tweetal-gesprek

  1. De groep loopt door elkaar in de ruimte.
  2. De leraar roept: 'tweetal.' 
  3. De leerlingen vormen een tweetal met degene die het dichts bij hen staat. De leerlingen die geen partner hebben gevonden, steken hun hand op om alsnog iemand te vinden.
  4. De leraar stelt een vraag en geeft denktijd.
  5. De leerlingen wisselen van gedachten met hun partner

Deze stappen worden herhaald met dezelfde vraag of met nieuwe vragen. 

Simultaan tafelrondje

  1. De leraar geeft een onderwerp of een vraag op en geeft de leerlingen denktijd.
  2. Alle vier de leerlingen reageren simultaan en schrijven, tekenen of bouwen iets.
  3. De leraar geeft aan dat de tijd om is of de leerlingen geven een teken als ze klaar zijn. 
  4. De leerlingen geven het papier of werkstuk door met de klok mee.
  5. De leerlingen gaan verder en voegen er nog iets aan toe.

De procedure wordt herhaald vanaf stap 3 tot  ieder teamlid iets aan het antwoord van ieder teamlid heeft toegevoegd.

Flitskaarten

Eerste ronde: alle aanwijzingen

  1. De tutor leest de vraag, laat het antwoord zien op de achterkant van de kaart en leest het ook. Dan draait de tutor de kaart om, leest de vraag nogmaals voor en geeft de tutee het woord om de vraag uit het hoofd te beantwoorden.
  2. De tutee beantwoordt de vraag. Als het antwoord juist is, wint de tutee de kaart. Als het antwoord onjuist is, laat de tutor de andere kant van de kaart nogmaals zien en biedt tutoring aan. Dan stopt hij de kaart bij de andere kaarten, om het later nog een keer te proberen.
  3. Als de tutee alle kaarten heeft gewonnen, wisselen de partners van rol. 

Tweede ronde: minder aanwijzingen
De procedure wordt herhaald, maar nu laat de tutor alleen de vraag op de voorkant van de kaart zien; de tutee moet antwoord geven op basis van wat hij heeft onthouden.

Denken- delen - uitwisselen

Met deze werkvorm ga je in verschillende stappen (denken-delen-uitwisselen) na of de leerlingen je uitleg begrepen hebben of wat ze al weten over een onderwerp.

De stappen

  1. De leerlingen denken individueel na over je vraag.
  2. Ze delen met elkaar hun antwoord; hierbij kunnen ze met elkaar vergelijken en hun antwoord bijstellen.
  3. Daarna wisselen ze uit in grote groep; je duidt verschillende leerlingen aan om hun antwoord te geven en aan de andere leerlingen wordt om commentaar gevraagd.

Rondpraat en tweepraat

  1. De leraar geeft een probleem waar meerdere oplossingen voor zijn of een vraag waarop meerdere antwoorden mogelijk zijn; hij geeft de leerlingen denktijd.
  2. De leerlingen formuleren om de beurt een antwoord of oplossing. 

Varianten

Denk-schrijf-rondpraat: de leerlingen bedenken een antwoord en schrijven het op voordat ze aan de rondpraat beginnen.

Consensus & schrijven: als de leerlingen tijdens een rondpraat consensus hebben bereikt, noteert iedere leerlingen het antwoord op een eigen papier.

Rondpraat of tweepraat op tijd: de leerlingen geven om de beurt een antwoord binnen een afgesproken tijd.


Andere coöperatieve werkvormen zijn 'check in duo's', 'de placemat-methode', 'werken met expertgroepen'. Je vindt meer uitleg hierover op de pagina over 'verwerken' in deze webnode.  

  

Meer interessante info over dit onderwerp vind je op de website Coöperatief leren in beeld

Sleutels tot succes

Om succesvol het beste te halen uit coöperatieve structuren beschrijft Kagan sleutels voor succes. 

1. GIPS Principes

Alle structuren zijn ontworpen op basis van vier principes:

  • Gelijke deelname
  • Individuele aanspreekbaarheid
  • Positieve wederzijdse afhankelijkheid
  • Simultane interactie

Dit zijn de GIPS-principes, te onthouden aan de eerste letters.

Bij discussiëren in tweetallen zie je vaak dat één van de twee het meest aan het woord is. Bij de vergelijkbare Coöperatieve Structuren 'TweeGesprek Op Tijd' of een 'TweePraat' is de interactie zorgvuldig gestructureerd, zodat elke leerling evenveel tijd krijgt om te praten.

2. Teams

De ideale grootte van een team is vier. Waarom? Omdat je binnen een viertal eenvoudig twee tweetallen kunt samenstellen. Teams groter dan vier is niet handig bij structuren zoals RondPraat., waarbij elke leerling aan het woord komt. 

Je kan teams 

  • homogeen of heterogeen samenstellen , 
  • willekeurig samenstellen
  • door de leraar of de leerlingen laten kiezen

Het is het beste als teams heterogeen zijn, dus een hoge en een lage presteerder bij elkaar. Het is goed om teams regelmatig te verwisselen.

3. Klasmanagement

Bij het gebruiken van coöperatieve structuren komt veel kracht vrij. Om dit goed te laten verlopen, is goed klasmanagement nodig. Dit kan onder andere door:

  • signalen af te spreken zoals een start signaal, een stilte signaal en een einde signaal
  • genummerde plaatsen geven,
  • oogmaatjes en schoudermaatjes goed te kiezen (zie afbeelding)
  • leerling een rol geven vb aanmoediger, vraagchef, werkverdeler en taakchef....

4. KlasBouwers

Leerlingen moeten willen samenwerken met anderen, dat is lang niet automatisch het geval. Klasbouwers zijn activiteiten die leiden tot een groepsgevoel in de klas waarbij leerlingen een band met elkaar opbouwen. Ze leren elkaar beter kennen, waarderen en respecteren.

5. TeamBouwers

In het team is teamwork de norm. TeamBouwers zijn aparte activiteiten,  ze doen voor het team wat klasbouwers doen voor de klas. De doelen van TeamBouwers zijn o.a.: elkaar leren kennen, bouwen aan een teamidentiteit, wederzijdse ondersteuning, verschillen waarderen.

6. Sociale vaardigheden

In het werken met coöperatieve leerstrategieën is het leren samenwerken geïntegreerd. Leerlingen ontwikkelen hun sociale vaardigheden tijdens de coöperatieve lessen. Als de samenwerking vastloopt, kunnen er twee dingen aan de hand zijn: óf de leerlingen willen niet samenwerken, of ze kunnen het niet. Om deze sociale vaardigheden te bevorderen, kunnen volgende strategieën ingezet worden:

  • sociale rollen en openingszinnen. Er zijn twaalf sociale rollen, zoals: Aanmoediger, VraagChef, Werkverdeler en TaakChef
  • als leraar model staan
  • bekrachtiging
  • laat leerlingen reflecteren en plannen.
©2020 KdG Educatieve Bachelor Secundair onderwijs Ontwerp door  Wouter Smets, Mieke Keunen en Julie Willems
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin